- 11 oktober 2010
- Alfons
- 2 reacties
“HAREN?!” Gloeiende gloeiende, daar had ik niet voor getekend zaterdagavond.
Toen ik afgelopen zondag rond één uur naar het station liep om mijn vrienden met korting te laten reizen naar de 4mijl, hield ik mij aan de gemaakte afspraak na het chill avondje bij Sander. “Wat een kerel is het ook,” dacht ik bij mezelf. Dat doet maar op de zondag, rennen, vliegen, vallen, duiken en weer opstaan. Hoe hij het in zijn hoofd haalde weet ik niet, maar de voorbereiding was goed.
Hij trainde al diverse weken. At verstandig en leefde er op geheel eigen stijl naar toe. Dat hield in dat een Hertog Jannetje op de avond ervoor nog toegestaan was en sex werd onthouden. “Dat mag niet voor de wedstrijd.” Heel verstandig vond ik.
Eenmaal op het station liepen de drie musketiers mij al tegemoet en even later stapten we tezamen de trein in, op weg naar het gedonder. “Wat waren dit voor plannen? Hoe kom ik in hemelsnaam op mijn werk straks en wat gaan wij doen terwijl de Steeg loopt?” Allemaal vragen die ik mezelf niet meer stelde. Ik zie het vanzelf wel. Tenslotte heb ik alle tijd. Dat er echter enige hyaten in de planning zaten, werd duidelijk in Haren. Maar niet voordat de gehele stilte coupe tot bedaren werd gesust. Want wat is dat nu voor gedrag? Allemaal mensen die zitten te kleppen alsof het een lieve lust was, terwijl er toch duidelijk op de ramen staat dat dit een stilte coupe is. Hoe moet Sander anders zijn rust pakken voor de wedstrijd?
In Haren volgden we de meute die ons leidde naar het starterspunt. “Oe! Ontbijt! Ik heb trek!” Ik hoor het mijn maag nog zeggen. Die van Ed en Fix up zeiden hetzelfde en omdat ik de straten als mijn eigen broekzak kende, loodste ik ons richting station ontbijt. Sander liep met ons mee om ons weldra te verlaten en de eenzaamheid in de meute te vergezellen. Hij liep alleen. Zijn voeten zouden hem dragen en het asfalt verslijten. Waar zouden zijn gedachten hem in mee voeren?
In eerste instantie nog even nergens heen en hij was er getuige van hoe ik een meisje dat ik daadwerkelijk kende, niet meer kon plaatsen en zei: “Ken ik jou ergens van?” Zij zei nee en ik werd me bewust van de foute openingszin die ik uitsprak. Hoe fout ook, het was de waarheid. Later fietste ze langs en vroeg me nog of ik het al wist. “Ja, van school!” maar ze race fietste al verder.
Ondertussen had Sander ons verlaten, schoof Thomasso aan en hadden we ons ontbijt en de helft van de vier mijl inmiddels zelf al gelopen. “Wat een valstrik,” dacht ik bij mezelf. Het deed ons goed om T weer te zien, dat had Fix up goed geregeld. “Alles wel?” en hij vervloekte de consumptiebonnen van de Vera met een glimlach. “Fris en fruitig, je weet zelluf!”
Daar stonden we dan, halverwege Helpman en klaar om te juichen voor onze fitte held! Maar al wie er kwam, geen nummer elf duizend zoveel. Hoe kan dat nu? De nummers vlogen ons om de oren. Sommigen die na hem waren vertrokken, passeerden ons al. “Dit klopt van geen kant!” “Hebben we hem gemist terwijl we ons stonden te vergapen?” Als onze grootste angst maar geen werkelijkheid werd! En nee hoor, onze lange darm spotte Sander al een kilometer van te voren en het enthousiasme overviel ons. Juichend, zingend en joelend moedigden we hem aan en het enthousiasme werkte als een raket! De jongen sprintte de klinkers uit de weg en passeerde de één na de ander met een glimlach in onze nabijheid. De mensen om ons heen, de helikopter en buurtbewoners…allen waren verwonderd over onze Sander. Er werd gefluisterd en in het geroezemoes scandeerde men zijn naam: SANDER, SANDER, SANDER! Onze held! Lang zal die leven! En voor we het wisten, was hij alweer uit ons gezichtsveld verdwenen.
Nu restte ons alleen nog de ellendige taak om zelf de 4mijl uit te lopen en verder. Een valstrik van heb ik jou daar, maar één waar ik graag weer in zou lopen om toeschouwer te kunnen zijn van dé man van de 4mijl tweeduuzendtien: ‘Edwin’.