- 12 augustus 2013
- Alfons
- 0 reacties
Ik trek m’n tuinkleding aan, check de batterij van m’n telefoon, vul m’n fles water, pak de hark uit de schuur en stap op de fiets. Het is weer tijd. Elke keer als ik naar mijn tuintje fiets, vind ik het weer spannend om te zien wat ik aantref. Ik hoop natuurlijk dat alles groeit als kool. De mensen in het dorp kijken me aan. Niet iedereen fietst met een hark.
Als ik aankom bij m’n tuin, treur ik wederom door de aanblik van m’n aardappelen. De planten hangen er slap bij. “Dat is geen probleem jongen!” beurde mijn opa me gisteravond op. “Zolang er groen blad aan zit, groeit dat onder de grond wel door.” Ik geloof hem. Ik stijg af van mijn fiets en parkeer hem vooraan mijn lange strook grond. Daarna loop ik door naar de zijkant, gooi mijn hark neer en leg het flesje water in de schaduw. De zon schijnt. Het is heerlijk buiten. Daarnet zag ik nog twee konijnen ravotten en wegsprinten door de buxushaag. Ze schrikken altijd van mij. Ergens woelt het verlangen om er één neer te schieten. Rond kerst. Voor die tijd leer ik wel hoe ik hem moet bereiden. Er zijn er immers toch genoeg.
Ik ben trots op mijn tuintje. Het hekkie, welke de stokbonen en de spruitkool afgrenst, is rabbit proof. De stokken, die ik zelf uit een bos heb gezaagd, worden omwikkeld door boonuitlopers. Ik voel me man. Nu dat konijn nog.
Drie uur zweten verder en het onkruid heeft de strijd verloren. De aarde is geschoffeld, en de moestuin straalt erover. De slakkenkorrels zijn gestrooid, en enkele aardappel bladeren zijn geknakt. Ik vergeet telkens hoe fragiel ze zijn, en hoe ruig ik. Het zij me vergeven. Mijn flesje is leeg en ik bedank van binnen the Foo Fighters, Daniël Lohues, Michael Prins, Pete Murray, the Fugees, Bob Marley en vele anderen voor hun muziek. De batterij van m’n telefoon doet het goed, zolang hij op vliegtuigstand toert. Als ik in de tuin werk, ben ik niet bereikbaar als ik dat niet wil.
Terwijl ik mijn hark nog even tussen de aardappelen laat doorgaan, parkeert hij zijn auto naast m’n fiets. “Hah miejong!” Het is m’n oom. Vers terug van vakantie. De koffers hebben net de auto verlaten, zo stelt hij me op de hoogte. Samen lopen we even op. We stralen. Ik bedank ook hem. “Mooi he!” glunderen we beiden. Hij laat me nog even zien waar de bosbessen groeien, en ik vertel hem dat ik de frambozenstruik af en toe plunder. Van nu af aan zullen de bosbessen zich in hetzelfde lot moeten schikken. Terug bij de auto opent hij de laadklep en we kunnen zitten in de gapende opening. We praten over het leven. Er is van alles gebeurd, en hij vertelt me hoe mooi hij het vindt om opa te zijn. Deze boom van een kerel vertelt over schitteringen die hij in zijn hart draagt.
Hoe mooi is dat. Twee mannen, zittend in de laadruimte van een grote Citroën, terwijl de zon onze omgeving een warme gloed geeft. Het besef dringt even tot me door. Oktober vorig jaar spraken we op mijn kantoor over mijn ‘moestuin-plan’. Nu plukten we er de vruchten van.