- 14 november 2022
- Alfons
- 0 reacties
‘Ah dus ik kan het wel.’
Dit weekend had ik Sjakie als kamergenoot. Middenin de nacht werd ik wakker omdat ik voelde dat Sjakie mij onder m’n voet kietelde. Toen ik echter m’n ogen opendeed, lag hij in z’n bed. Ik deed een oordop uit en vroeg hem: ‘Hé, zat je aan m’n voet? Sjakie?! Zeg eens wat. Hé waailap!’ Er klonk wat gemompel alsof ik hem wakker maakte: ‘Ik haalde water en raakte je voet.’ ‘Oh, oké,’ dat was dus per ongeluk gegaan. De oordop ging weer in en we pitten verder.
Tijdens een wandeling de volgende dag vroeg Sjakie mij met een lach: ‘Heb je goed geslapen?’ ‘Eh ja, ik denk het wel.’ Sjakie grijnsde, waarop ik hem vragend aankeek. Hij begon z’n verhaal:
‘Je snurkte! Ik werd er wakker van. Jij lag schuin in bed, been buitenboord en je hoofd achterover hangend. Ik zat aan je voet door de deken heen, hopend dat je daardoor zou draaien en stopte met snurken, maar niks! Je andere voet kwam onder de deken weg, daar wilde ik niet aan zitten, bang dat ik je wakker zou maken met het risico dat je niet meer zou kunnen slapen. Dus ik probeerde het nog drie keer bij die ene voet. Je lag in coma. Daarom probeerde ik je andere voet, maar die had ik amper aangeraakt of jij schoot omhoog en begon me waailap te noemen.’ ‘Ja potverdikke, ik voelde je dus wel aan m’n voet! En ik maar vragen terwijl jij niets zei tot ik je waailap noemde. Ik schrok ervan, wie zit er nou aan m’n voet als ik slaap.’ ‘Je snurkte!’ ‘Ah, dus ik kan het wel.’ ‘Ja! Gelukkig draaide jij je daarna om en stopte het.’ ‘Gelukkig.’