- 27 augustus 2018
- Alfons
- 3 reacties
Nog eentje over haar om het af te leren.
Haar beide handen in elkaar gevouwen. In diepe rust haar hele wezen, half verstopt onder een gekleurd dekentje en ingepakt in warme doeken. Ik ben ontroerd tot een brok in m’n keel. Als ik achterom kijk zie ik haar moeder onder een kleedje op de bank in dezelfde diepste rust. Ik richt mij op van boven de wandelwagen en het geluk omhelst me. We staan in onze kleine wolk. Er loopt een wereld buiten langs de deur, te ver weg om door te dringen. Er bestaat niets dan dit. Haar bolle rode wangetjes, knuistjes vind ik ook zo’n vertederend woord. Ik probeer de kleine te vangen in woorden. Zacht als een knuffel, van badjasstof en konijnenvacht. De snuit van een puppy, haar pootjes spelend als die van een klein katje. Ze vertedert mij en zet de tijd stil. Als een kind ben ik door haar verwonderd en al mijn zintuigen worden door haar in beslag genomen zodat het moment tot een eeuwigheid gerekt wordt. Het liefste lig ik op de bank met haar op mijn borst. Met haar gespreide armen hangend van ontspanning geeft ze vol overgave onvoorwaardelijk vertrouwen in mij. Als ze haar hoofdje heft en vervolgens laat neerploffen omdat ze de kracht mist hem langer hoog te houden, dringt haar kwetsbaarheid nogmaals tot me door. Soms plakt haar heldere blik aan me vast en dan hoop ik dat ze niet meer loslaat. Uitgerekend wij, uitgerekend ik mag voor haar zorgen. Haar hand zal de mijne pakken als ze de kat uit de boom kijkt. Ze zal mijn blik zoeken en ik mag hopen dat ik het zie.