- 7 maart 2021
- Alfons
- 0 reacties
‘En toch red ik mij aardig,’ overtuigde ik mezelf in gedachten. De opticien vroeg me na het bekijken van de gegevens van m’n vorige oogmeting waarom ik geen bril droeg bij onze ontmoeting. ‘Draag je je bril wel?’ sprak hij mij belerend toe. ‘Meestal als ik autorijd, films kijk of op m’n laptop werk.’ ‘Oh nou waarschuw me dan even wanneer je gaat fietsen, want dan blijf ik binnen.’ ‘Oh, maar ik fiets heel langzaam hoor,’ stelde ik de man gerust.
Hij sprak me toe alsof hij alwetend was en genoot van deze wetenschap. Deze man had z’n leest gevonden en schroomde niet om de wereld te laten weten dat hij de beste was in wat hij deed. ‘Ik doe dit al jaren,’ en hij raakte in vervoering van z’n eigen walmen. ‘Wordt het zo beter of slechter? Slechter, ja dat dacht ik al.’ Kleine sadist, met hoofdpijn kwam ik uit het hokje. M’n luie oog stak hem de middelvinger op.
Een lui oog had ik vroeger, niet vermoedend dat mijn toekomstige zelf die luiheid in z’n geheel zou gaan belichamen. Een ronde, stinkende pleister moest ik dragen over m’n goeie oog, zodat het luie oog aan het werk zou gaan. Mooi niet, die pleister gooide ik op school in de prullenbak. Hoe dan ook, wat ik hiermee wilde zeggen is dat u zich niet beledigd moet voelen als ik u niet groet tijdens het fietsen. Ik zie dus blijkbaar geen hand voor ogen.