- 15 september 2024
- Alfons
- 1 reactie
Dieren in het wild zien, dat blijf ik fascinerend vinden. Een schildpad die langs de kant van de plantsoenvijver zit te zonnen. Een reiger roerloos staand in het water, wachtend op een visje die ik niet zie. Ik verwelkom de ontmoetingen allemaal, behalve die met de wolf, dat lijkt me wat spannend.
Soms ga ik erop uit met de hond, dan stappen we uit de auto in een gebied waar hij vrij mag dartelen, waar hij zich een ongeluk kan snuffelen en de blaas drie keer zou kunnen legen. Zo ook afgelopen donderdagavond, het was een uur of zeven, de zon scheen nog, maar ik wist ook dat de herfst naderde. De lange zomeravonden lagen achter ons, maar dat deerde niet. Beide verkenden we het onbekende landschap en we sloegen paden in waarvan we niet wisten waar ze uitkwamen. Op het gevoel dwaalden we en potverdikke, daar, aan de overkant van de sloot, bij een meertje zag ik ze staan. Twee hertjes durfden het aan om bij de zwanen aan het water te lurken.
Tussen ons dus de sloot, maar ook een fietspad waar af en toe de mensheid van zich liet horen. Toen er een hardloper aan kwam, deelde ik mijn verwondering: ‘Kijk, hertjes!’ De gozer strompelde achteloos verder en toen ik goed keek, zag ik dat hij oordopjes inhad. ‘HÉ OETLUL, HERTEN!’ had ik willen schreeuwen, maar ik liet hem met rust zoals hij blijkbaar wilde. Terwijl er enkele minuten verstreken en ik de aanwezigheid van de herten dankbaar in mij opnam, verscheen er een kudde hardlopers. Ze huppelden voorbij. Ik zuchtte en probeerde het nog een keer: ‘Kijk, hertjes!’ Verward liet de kudde mijn woorden bezinken, alsof menselijk contact hen vreemd was. Maar verrek, sommigen lieten hun hoofd links en rechts opdraaien alsof hun interesse was gewekt. Echter leken ze geen vertraging te kunnen gebruiken en ze mompelden ‘hertjes, nee.’
Ergens had ik gehoopt dat hun kudde abrupt zou stoppen om de schoonheid van het wilde dier te aanschouwen en hem dankbaar in zich op te nemen. Dat ze mij de hand zouden schudden omdat zij het anders niet gezien zouden hebben. ‘Ach, kleine moeite,’ had ik hun dankbaarheid weggewuifd.