- 10 april 2022
- Alfons
- 0 reacties
De stad ziet mij niet vaak meer in de nacht. De nacht droeg altijd een belofte met zich mee. Aan ontmoetingen, aan wat kon gebeuren. Beloftes ingelost, verloren, hangend in de lucht.
Voor even was de nacht weer van mij en ik sloot mij van anderen af. M’n baard verscholen in de jas, capuchon op en m’n handen in de jaszakken. Hagel teisterde de stad af en aan, maar ze leek geen vat op mij te hebben. De roes van de drank maakte mij ongevoelig. Een jongeman stond op een hoekje te wachten, een onopvallend hoekje. ‘Waar wacht jij op?’ dacht ik nog. Tot een partner in crime met een tankflesje met aangesloten slang op hem af kwam snellen. ‘Lachgas is verboden in het centrum’ stond elders op een rood bordje met witte letters. Aha.
M’n wandeling ging huiswaarts, de trein had ik achter mij gelaten, het bericht aan het thuisfront was verstuurd: rond twee uur ben ik thuis. In gedachten dwaalde de klaverjasavond steeds verder af, m’n ogen dreven door de stad. M’n oren pikten willekeurig geluiden op, de capuchon bood me beschutting tegen alles en als ik mezelf niet kende, kon ik mij een gevaarlijk iemand wanen.
Tegen de rest was ik. Ik voelde het, hier hoorde ik niet thuis. Tussen al die kreten om aandacht, van passerende fietsende studenten of rokende kroegbezoekers die zich buiten ophielden, zonderde ik mij af. Die wereld deed er niet toe, daarin lag geen schoonheid.
In haar wel. Ik liep recht op haar af met langzame tred. Even stond ik stil voor ik haar naderde. Daar achter het raam stond ze, een spotlicht op haar gericht. Ze trok me aan en alleen ik leek haar te zien. Ik kon m’n ogen niet van haar afhouden en des te langer ik naar haar stond te kijken, des te schoner ze werd. Schoonheid vinden in de nacht, we leken er allemaal naar op zoek en ik had haar gevonden. Geen idee wie haar gemaakt had, maar het schilderij was om eeuwig naar te kijken. De sneeuw in het winterlandschap leek engelachtig licht te geven, alsof de verf in onschuld was gedoopt. Prachtig. Ik wist dat ik had beloofd door te lopen en thuis te komen, maar ik had voor mijn gevoel uren naar haar kunnen kijken. Peinzend over de prijs, de maker, de onmetelijke aantrekkingskracht van schoonheid. Ze doet je verlangen naar meer, een vervulling van een wens waarvan ik niet wist dat ik haar bezat.
Omwille van de tijd verwijderde ik mezelf van het raam, minuten waren verstreken. Het had een krachtig beeld geweest om vast te leggen. Als je het aangezicht zou vergroten tot panorama zag je een capuchon silhouet met handen in z’n jaszakken verscholen tegen hagel en mens, staande voor een verlichte galerie in het holst van de nacht. Het nachtleven dat zich om hem heen beweegt, terwijl het silhouet onbeweeglijk bewondert.