- 15 juni 2020
- Alfons
- 0 reacties
De wind, de zon, een tjilpende vogel. Landerijen flaneren voorbij. M’n bil moet even verzitten, bloed moet stromen. Ach wat een leuk huisje. Soms buig ik m’n hoofd, leunend op m’n ossekop bekijk ik het asfalt, de kasseien. Maar niet te lang, dat vind ik zonde, er valt zoveel te bekijken. Plekken waar ik nooit eerder ben geweest. M’n nieuwsgierigheid fladdert voor mij uit naar grazige velden bedropen met fris groen zomerlicht. Begrensd door reuzen van stammen met een fiere kroeskop aan bladeren. Daar waar de heide de kop opsteekt, avonturiert het uitzicht uitnodigend. Een adder zal ergens zonnebaden, holen vormen daar het soelaas van wild en ach, laat mij daar af en toe verdwalen. In opgaan om de pracht te ervaren, het schone te delen en nooit meer te willen dan dit. Wat kan een mens meer wensen dan natuurlijke pracht?
Meppen heeft de boodschap helemaal begrepen, zij steelt even m’n hart met z’n rieten daken en knusse dorpsader zonder de Orvelter toeristische opzet. Ik dank m’n racefiets en Chantal z’n fietsbroek. Zonder deze laatste zal m’n welgevormde ongetrainde derrière tot hout verstijven. Ik heb aan Chantal gedacht tijdens het trappen van de pedalen, m’n vriendje. Een eend zwemt alleen door de vaart, gewoon, omdat het kan. Mensen lopen voorbij. Sommige kijken, andere zien niets.