- 27 januari 2014
- Alfons
- 2 reacties
Ik leef op het randje. Wat spannend. Daar fiets ik dan, in Amsterdam. Van alle plekken in dit landje, kies ik vannacht deze stad om de held uit te hangen. Er rijdt een vouwfiets onder mijn kont. Ik trap me gek. Die kleine wielen zijn niet geschikt voor een luie held als ik ben. Ik verkeer in gezelschap, sociaal dier dat ik ben. Het gezelschap houd een niet gering tempo aan, en aangezien ik te gast ben, houd ik mijn smoel hierover. De klinkers hebben het zwaar te verduren met me. Mijn ferme trappen slopen ze uit de straat. Ze vliegen in het rond, over de grachten, tegen geparkeerde auto’s, en langs de oren van mijn gezelschap. Ik moet achter ze gaan fietsen uit veiligheidsoverwegingen. Als gast gehoorzaam ik.
De vouwfiets zijn voorlicht doet het perfect. En het achterlicht? Ook! Als een koning fiets ik, als koningen zouden fietsen. Het regent. Ik trap me niet alleen vijf slagen in de rondte, ik word er ook nog eens voor beloond met water op de kop. Dat poolen in de kroeg kan maar beter de moeite waard zijn. De bandjes zijn lekker hard, en de omgeving is nieuw voor me. Links, rechts, hier weer rechts, dan links, de brug over. Brug? Dat is verdorie een col waar wielrenners u tegen zeggen. ‘Dat is Amsterdam.’ Murmel de murmel. Ik prevel wat voor me uit. Er liggen overal grachten, en tramrails. Als je niet uitkijkt, verdwijnt je wiel in zo’n uitsparing, en lig je met je bakkes op het asfalt. Stiekem hoop ik dat de vele andere stadsfietsers om mij heen dat lot ondergaan. Leedvermaak is hilarisch.
Mijn voorlicht staakt ondertussen zijn werkzaamheden. Mijn achterlicht doet het nog wel, en ik verander van fietsende koning tot hoer. Dat past beter in het straatbeeld. Ondertussen hebben we het poolcafé bereikt. We drinken, ik win met poolen (de beleefdheden als gast komen niet van pas in de strijd om de winst), en we verlaten de tent. Dat ding staat er nog, ik ben verbaasd. Ik beklim mijn stalen ros, trap, en maan de klinkers tot kalmte. ‘Blijven liggen krengen!’ Er stonden teveel dure auto’s in de buurt. De rit verloopt voorspoedig. Het bed lonkt. Dan, met de veilige haven bijna in zicht, beginnen mijn capriolen. Plots kom ik erachter waarom dit een vouwfiets is. Het pennetje schiet los terwijl ik linksaf sla. Mijn stuur volgt, maar mijn zadel wil rechtdoor. Hela hola, wat is dit voor gehannes?! Acrobatisch gooi ik met geklemde billen het achtersteven de bocht om, alsof driften mijn vak is. Vluchtig gooi ik de pen weer in het slot, en maak mijn zin af: ‘Nee joh, Amsterdam bevalt me fantastisch.’