- 10 maart 2014
- Alfons
- 4 reacties
‘Moet ik erin? Tom is jonger dan ik ben! Hij mag als eerste. Dit gaat toch op leeftijd?’ Ik zit wissel bij het tweede elftal. Tom en ik schoven na onze wedstrijd bij het derde bij hen aan. De tweede helft is een kleine tien minuten onderweg als de trainert mij vertelt dat ik moet warm lopen. Ik probeer hem met een gespeeld protest ervan te overtuigen dat Tom het veld in moet in plaats van mij. Stiekem heb ik best nog even zin om te voetballen. Het gelijkspel met ons derde elftal had een nare smaak bij ons achter gelaten, dus wilde ik hier m’n gram nog wel even halen. Mark Visser mag er voor mij uit, hij heeft zijn minuten na drie maand afwezigheid weer gepakt, en direct een doelpunt gemaakt. De één – nul.
In het veld word ik herenigd met Triezz, Wieger, Japie, Robbie, Maurits, en later gelukkig ook met Tom. Af en toe is het best fijn om weer even met hen tussen de krijtlijnen te staan. Ik mag ze graag. Allen op hun eigen manier. Het is ook mooi dat de rest in het veld staat, ze werken als Polen in het hoogseizoen! De nummer twee, Desz, staat met één nul achter, en zijn erop gebrand dit om te draaien. Ik sta op rechtsvoor, verdorie. Met Tom had ik al besproken dat ik op linksvoor wilde, want daar scheen de zon. Op rechtsvoor blokkeerde de tribune de zon, en wierp een lange schaduwstrook op het veld.
De eerste bal die in m’n buurt komt, pak ik van de tegenstander af, en ren naar de zestien. Triez rent in het midden mee. In m’n achterhoofd hoor ik Klaas, Wout, Jeroen, en mijn andere prestatie elftal teamgenoten al praten: ‘Nee hé, zijn eerste bal, en dan direct scoren. Nee, dat moet niet gebeuren. Het is een beste jongen, maar als ie dit flikt, had ie bij ons ook wel wat beter z’n best kunnen doen.’ Zo ren ik naar de zestien, met een kleine glimlach. Ach, denk ik bij mezelf, ik zie’t wel. Ik twijfel, wil een bal op Triez geven, maar weet eigenlijk niet waar ik hem moet plaatsen, en pass verkeerd. Niks aan de hand, m’n eerste balcontact, als het zo makkelijk gaat, komen er vast meer kansen. Ik had gelijk. Desz speelt alles of niets, en wij gooien het op de counter.
Mijn tegenstanders kennen mij niet, en dat wil ik graag zo houden, voordat ik ook hier een pitbull aan m’n been verankerd krijg. Ik geniet van de vrijheid. Sprint weer eens naar voren, zie twee man voor de goal, en waar de keeper een voorzet verwacht, schiet ik in de korte hoek. Potverdrie, voorlangs. Ik kom dichterbij.
Japie slaat een aanval van Desz af, ik pik de bal op onze helft op, en pass op Triez. Triez stuurt, met al zijn ervaring, rust, en leepheid, met uiterste precisie Robbie de diepte in, en ik denk bij mezelf: ‘Zal ik nog meelopen? Ok, ik loop wel mee.’ Gelukkig maakt Robbie het fijn af, hij heeft na zijn sprint van eigen helft, nog de kracht om de keeper uit te spelen. BAM twee – nul. ‘Dat komt wel goed,’ denk ik bij mezelf. Desz is echter niet voor de sportiviteitprijs naar Beilen gekomen, en waar wij de bal hebben uitgespeeld bij een blessure, geven zij hem niet terug, misbruiken de situatie en scoren. Twee – één. Haastig pakken ze de bal uit het doel, en stuiven als eenheid terug naar eigen helft. Ze maken zich klaar voor het eindoffensief. Wie zit daar nou op te wachten.
Triez heeft inmiddels het veld verlaten, Niels is erbij gekomen, ook zo’n fijne vent. Ik promoveer naar de spits positie. Daar ben ik blij mee, dan hoef ik niet meer te verdedigen. Het publiek waardeert m’n blijdschap. Robbie vertelt me dat ik dan ook moet scoren. ‘Ok is goed.’ Ondertussen loopt Wieger met zijn bek op apegapen. Hij is kapot. ‘Heb je dat al aangegeven aan de trainert?’ ‘Nee nog niet.’ De jonge hond rent vervolgens als een dolle langs de zijlijn, lopt met een hakje de bal over zijn tegenstander heen, en ik applaudisseer. ‘Goed zo jongen.’
De tijd dringt, en Desz doet z’n best. Onze jongens lopen op hun tandvlees, ook hardwerkende Polen kennen hun grens. We krijgen kansen. Desz echter ook een paar, Remko doet’t goed als keeper. Hij zit daarop. En ik? Ach, ik voel me nog aardig goed. Af en toe houd ik de bal vast, pass, heb bijna assistjes, en ren wat heen en weer. Je moet wat. Het verbaasd me dat ik het nog zo goed volhoud. Ik ben de oudste in’t veld. Het werd tijd om wat te doen. Ik krijg de bal, ik weet niet meer van wie, maar degene heeft een assist op zijn naam gekregen. De keeper stond de hele wedstrijd al ver voor zijn goal, dat had ik allang bekeken. Ik draai weg bij m’n tegenstander, kijk en verbaas me dat hij er nog staat. Dan moet je’t zelf maar weten, ik schiet. Vriesema dacht dat het een miserabel schot was, gedoemd om te mislukken. Ik wist bij’t verlaten van m’n voet eigenlijk al dat hij zat. Maar soms verbaasd iemand je, dus bleef ik maar kijken. Ja hoor, de keeper was te traag, het schot precies genoeg, kortom – doelpunt. Drie – één. Ik lag languit op de grond, in de zon, te genieten. ‘Mijn werk zit erop,’ dacht ik bij mezelf. Wieger vroeg er achteraf nog naar: ‘Waar dacht je aan toen je scoorde?’ ‘Dat we niet meer hard hoefden te werken.’ Dat dacht ik. De blijdschap in het team was groot, ze doken allemaal op mij, en blokkeerden m’n zon. Dat was niet de bedoeling. De rest is geschiedenis. Met een glimlach loop je dan het veld af. M’n vader was er, m’n oom, Albert zat in de zeurhoek, EJ kwam uit het toilet. Iedereen was tevreden, en strooide met complimenten alsof ze complimentendag moesten inhalen. Ik bedankte ze. De blijheid was fijn om te zien. Zeker bij m’n vader. Als ik aan mijn oom en hem een relaas doe á la bovenstaand verhaal, glimlacht hij. Ik vond het weer mooi dat hij er was, en stelde mij voor hoe hij thuis gekomen mijn moeder op de hoogte stelde van zaken, zodat zij mij met een glimlach kon onthalen.
Het was een mooie dag, hoewel de smaak van mijn optreden in het prestatie elftal mij aan het denken heeft gezet. Als er een pitbull aan me hangt, moet ik rustig blijven. ‘Zo neem je wraak,’ waren Arjan zijn woorden. Hij heeft gelijk.