- 20 september 2010
- Alfons
- 1 reactie
De nacht is zo mooi rustig.
Daar kun je hier wel van op aan.
Als de dag voorbij is geracet, komt zij weer om de hoek kijken.
Ze wacht netjes haar beurt af, alsof er niets aan de hand is.
Alle drukte kan haar gestolen worden.
Ze weet wanneer haar tijd is aangebroken.
Met sterren versiert ze de hemel.
Ze wijst je speciaal aan waar het noorden is en voor de grap stelt ze ook nog een grote beer tentoon.
Menig zeeman heeft ze mogen helpen oriënteren, zij danken haar hun leven.
De maan is ook zo mooi en kalm.
Ik kan er wel uren naar kijken.
Alleen bij haar gratie, want soms verstopt ze hem wel eens achter de wolken.
Ach die gekke nacht, ze kan haar kuren hebben.
Het ene seizoen eist ze haar aandacht al vroeg op en het andere seizoen is ook zij liever lui dan moe.
Ik heb zelfs heurt dat er gebieden bent op aarde, waar zij vierentwintig uren achter elkaar duuster is.
Maar ze geeft daarna ook weer het zonlicht geruime tijd de kans om adem te halen.
Ach, en zelfs ’s nachts is zij met de maan de beroerdste niet om de zon te weerkaatsen.
Zodat wij altijd weten dat de dag aanbreken zal.
Dan mogen wij ontwaken en druk doen de hele dag.
Doe mij de nacht maar weer dan, want met drukdoenerij heb ik niks van doen.
Dat tempo mag van mij wel zes versnellingen naar beneden.
Wie dat toch hef uitvonden, de versnelling.
Ik wil en kan er niks met.
Één versnelling is mij wel best.
Dan kan ik ook het best bepalen hoe kalm aan ik doe.
Nou ga ik rap slapen.
Want het duuster rop mij.
Terwijl de meesten al op één oor ligt en ik nog eemn aan jullie allemaol denk.
Weltrusten lieve mensen en dat ik jullie weer mag spreken als het daar tied voor is.