- 25 juni 2012
- Alfons
- 4 reacties
De hele week laat de gedachte mij niet los. Haar ogen sprankelden als onze blikken elkaar vonden. Haar mond glimlachte en haar gezicht rondde fraai mee. We zaten met z’n drieën aan een kroegtafeltje en zij zat tegenover mij. Het was een tafel voor drie, dus af en toe raakten onze voeten elkaar. In de ogenblikken, dat onze ogen bij elkaar bevestiging van het moment zochten en pret onze blikken kietelde, wist ik het zeker. Zij vond mij leuk en ik haar.
“Maar wat doe jij dan als je een meisje leuk vind?” Ik had het kunnen verwachten. De billen moesten bloot. Figuurlijk vooralsnog. Zij stelden de ene na de andere vraag. “Hoe laat je de dagen erna blijken dat je haar leuk vind?” en “Je moet er wel wat meer moeite voor doen hoor.”
Een vuurzee lag aan m’n voeten. Ik gooide antwoorden terug, waarin ik mijn gedrag verantwoordde, maar het voelde alsof ik duizend ballen in de lucht moest hooghouden. Pratend over eerdere ervaringen met een andere dame schoot ik tekort in hun ogen. “Zij is gewoon onzeker en wil het duidelijk weten.” Ik trachtte mezelf goed voor te doen. Even deed ik zelfs uit de doeken dat ik ook wel eens bang was, hopende dat daarmee de kous af was. Niets bleek minder waar. Hoewel het wel even begrip los weekte bij de dames, gingen ze onvermoeibaar door.
De duizend ballen, waren in feite maar twee. De ene was het verlangen en de andere de realiteit. Het verlangen joeg het droomscenario na van de Bacardireclames waarbij de gast vingerknippend de dame krijgt. De realiteit sloeg me echter van het witte paard af. Ik moest niet iemand proberen te zijn die ik niet ben. Als een zwemmer in nood spartelde ik in de genade van mijn verlangen. Ik had gewoon moeten zeggen, wat ik toen niet zag, verblind door Bacardi – “Het spijt me dat ik nu pas herken, wat je ogen mij al langer vertelden. Ik jou ook…”