- 2 februari 2015
- Alfons
- 1 reactie
We werden welkom geheten, een man of twintig in een theaterzaal. Er stond een vrouw voor ons te praten, ze gaf uitleg over de gang van zaken. Dit was de eerste dinsdagavond van drie, vanavond was bedoeld als introductieavond.
‘Voor de derde avond….’ haar stem werd dof en verdween naar de achtergrond. Ik begon tegen mezelf te praten: ‘Er zijn niet veel jongens aanwezig, dat verhoogd mijn kans. Die ene gast heeft vorig jaar meegedaan, dus die zal wel doorgaan. Van de andere drie zit er één in het bestuur van deze theatergroep, dus zijn auditie heeft een voorkeursbehandeling. “Nee nee, hij moet extra zijn best doen!” dat had de mevrouw gezegd! Oh ja. De vrouw kan ons niet vertellen hoeveel mensen ze nodig zijn voor het theaterstuk, want het stuk wordt gekozen naar aanleiding van de geselecteerde groep. Niemand weet wat zijn of haar kansen zijn.’
Twee dinsdagavonden lagen achter ons, de derde ving aan. Wat de vrouw had gezegd, nadat haar stem dof was geworden, was dat we deze derde avond een monoloog of een lied moesten voorbereiden. ‘Ok is goed’ had ik toen gedacht. Nu het moment echter daar was, begon het peentjes zweten. De één na de andere held stond op, liep naar voren, en greep dat podium bij z’n strot. Jeumig wat zaten er goede audities bij. Een meisje spatte van het podium af met haar musicallied. Een ander meisje droeg een gedicht voor alsof het zo hoorde. En na haar nam de bestuurdergast het podium over, om verdomt hilarisch te blijken. Ik kon wel huilen. ‘Ik ga naar huis,’ riep een meisje dat nog niet geweest was. ‘Als dit het niveau is, ik dacht dat amateurs een kans maakten.’ Ik ga met je mee, dacht ik bij mezelf. De rest vervolgde, en de vrouw die alles leidde, wisselde de vele monologen af met de vier auditanten die een lied zongen. Ik zou een lied zingen, ‘Ain’t no sunshine when she’s gone’ van Bill Whithers.
Alle dames en één heer hadden hun kunsten vertoond. ‘Er zijn nog vier mannen over’, kondigde de vrouw afrondend aan. Boehoo, huilend van binnen besefte ik dat er geen ontsnappen meer mogelijk was. Of toch?! ‘Ik ga een zenuwplasje plegen!’ riep ik, terwijl ik klotsend een spoor achterliet.
Daar stond ik dan, op de gang, met de vrijheid onder mijn voeten. Dat plasje kon ik niet onderuit, ik had ter afleiding van m’n zenuwen aan m’n literfles water zitten lurken, waardoor m’n blaas zwanger leek van een vijfling. Na het toiletbezoek, stond ik voor de keuze, nu linksaf of toch rechtdoor…
Volgende week leest u het vervolg, tot dan!