Tjonge jonge
  • 21 februari 2011
  • Alfons
  • 1 reactie

praktisch werkloos en toch krijg ik het voor elkaar om twee weken achteréén m’n columns laat op de site te plaatsen. Das natuurlijk niet leuk voor de lezer die verwacht op zijn luie zondagmiddag even ‘rielekste woorden’ (om vriend Fix up zijn woorden te quoten) te lezen. Het is mijn schuld en toch vind ik het niet ernstig.
Memorabele woorden sprak de jongeman in zijn vijfde levensjaar. Daar liep hij, trots en dapper over de donkere straten van zijn dorp. Hij wist de weg en dat zou hij zijn oom wel eens even laten zien. “Hierheen en dan komen we bij de bibliotheek en dan ……ehm ik weet het even niet.” “Misschien weet je het als we aan de overkant staan, bij de bibliotheek.” Dat was wel goed en we passeerden de rotonde aan de rechterkant en staken over. Zijn oom liep kalm en trots te kijken naar zijn neefje dat met een ondeugende glimlach terugkeek omdat hij over het gras rende. Alsof hij wilde zeggen dat dat eigenlijk niet mocht, maar dit voelde stoerder dan over het voetpad lopen en dat durfde hij wel! Dat moest zijn oom weten, dat hij dat wel durfde. Zijn oom had die blik al vaker gezien. Hij hield van die twinkeling in de ogen bij het mannetje, maar dat zou hij hem niet zeggen. Hij zei: “Hee …. wat doe je?! Kom eens even hier!” Dat maakte het ventie alleen nog maar harder aan’t rennen, alsof hij op de vlucht was, net als een boef voor de politie.
Maar goed, hij vergat zijn taak niet en hervatte zijn missie, waar is toch de Wester Es nu? Om zich de weg te herinneren leek hij met de armen over elkaar te ijsberen richting de ingang van de bibliotheek. Zover als de ingang kwam het echter niet, hij draaide zich al rap om want hij wist de weg weer: “O ja, ik weet het al, we moeten daarheen!” en hij wees in de richting van rechts. Alsof hij de weg naar de speelgoedwinkel had teruggevonden, zette hij de pass erin. De straat over zonder uit te kijken, er kwam immers toch niets aan wat hem deren kon. Niets kon hem deren. Hij was immers de gids, de man met de wijsheid. Uit de weg, jullie weten toch wel wie ik ben. Ik ben de gids voor mijn oom en dat vink mooi, zo leek hij over straat te gaan. Omkijkend naar zijn oom en pratend als brugman: “Daar straks die kant op en ik ben er al eerder geweest met mama, maar nog niet binnen en wat gaan we doen bij opa?” Zijn oom had inmiddels wel twintig keer links, rechts, links gekeken met een haastige blik om te zien of er inderdaad niets aankwam. Hij was er niet zo zeker van als de kleine man, dat mens en mobiel voor hem zouden stoppen. Toch probeerde hij te luisteren naar wat zijn gids hem te vertellen en vragen had en natuurlijk ook wijs te antwoorden en grappig aandachtig te zijn. Het is altijd een over en weer van grappen tussen de twee. Als er even een stilte is geweest tussen de grappen, dan lijkt de spanning van de kleine alweer op te lopen en dan weet de grote alweer hoe laat het is. “Ik heb die haaie tanden echt gekregen van die baby haai. Ik vroeg er gewoon om en het waren zijn melktandjes, dus hij moest ze toch kwijt.” “NIET! Echt niet! Dat kan niet!” “Ja hoor, ik zwom in de zee en daar kwam ik ze tegen en toen heb ik de tanden gevraagd en die hangen nu aan jouw ketting.” “Niet….echt niet, haaien bijten!” “Nee hoor, ze doen niets.” En hoewel hij het stellig niet gelooft, doet hij het toch een beetje. Hij is stil. Denkt na….Dan lijkt even dat wijsvingertje het antwoord te hebben, maar nee, hij laat em zakken. Zijn mond grijnst alleen maar, omdat hij aanvoelt op zijn klompen dat zijn oom grappen maakt. Gewoon omdat zijn oom weet dat hij dat leuk vindt. De oom liegt daardoor niet echt, het zijn ja grappen. Dat telt niet.
De mobiele telefoon trilt en de oom neemt op. “Moi Wouter. Ja alles goed, met jou? O…ok. Wat wil je vragen? Ok ehm wanneer dan? NU? Maar ik loop hier op straat met mijn neefje onderweg naar m’n opa….aha, geen wissels? Hmm….o laatste optie. Oh die heb je ook al gebeld. En ja, Fix up wist ik ja. Oke ik denk even hardop snel na. Dat klusje bij m’n opa kan ik ook morgenvroeg doen en…..ok….goed, ik kom eraan. Bij mijn huis? Ok, ja vijf minuten. Ik zie je daar. Jo kalm.”
“Ehm Joeri….”
“Ja?”
“We moeten terug naar huis.”
“Waarom?”
“Omdat ik moet voetballen in de zaal.”
“Nu?”
“Ja zij belden net en ze zijn me nodig.”
“Oh…….”
Even laat hij een stilte vallen, voor hij verpletterend spreekt en mijn kaak laat vallen tot apegapen:
“Tja, dan moet je kiezen wat belangrijker is.”
Tot zover…..wat ik je brom, memorabele woorden!

Ronald
21 februari 2011 - 23:27

Sjorre jorre ;) Die kinderen worden met de dag slimmer. Ik merk het ook aan mijn neefje Bjorn. Soms dan denk je echt: waar halen ze die wijsheid vandaan?